Reglement strategisch basisonderzoek (SBO)
ALGEMEEN REGLEMENT
Het algemeen reglement is van toepassing.
ACHTERGROND
Art. 1.
De Vlaamse regering verleent krachtens artikel 17, § 1. van decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid en het besluit van de Vlaamse regering van 3 oktober 2003 houdende de instelling van een financieringskanaal voor het strategische basisonderzoek in Vlaanderen een toelage ter ondersteuning van projecten strategisch basisonderzoek.
Alle bepalingen in het SBO besluit zijn van toepassing, evenals de later daarin aangebrachte of aan te brengen wijzigingen, aanvullingen of vervangingen evenals de door de raad van bestuur van het FWO in het kader van bedoelde besluiten genomen of te nemen uitvoeringsmaatregelen.
Art. 2.
Projecten komen enkel in aanmerking voor subsidieverlening binnen het SBO programma indien voldaan wordt aan volgende voorwaarden:
Het projectvoorstel betreft kwalitatief hoogwaardig op langere termijn gericht onderzoek dat het opbouwen van wetenschappelijke of technologische capaciteit beoogt die de basis vormt voor economische en/of maatschappelijke toepassingen en waarvoor om deze te realiseren nog vervolgonderzoek nodig is.
TOEPASSINGSGEBIED
Art. 3.
Dit reglement geldt voor projecten strategisch basisonderzoek (SBO) van het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen (FWO).
AANVRAGERS
Art. 4.
Een projectaanvraag kan ingediend worden door alle Vlaamse onderzoekscentra[1], zoals universiteiten, hogescholen universitaire ziekenhuizen, en strategische onderzoekscentra. Bedrijven kunnen geen aanvraag indienen. Een aanvrager wordt gedefinieerd op het niveau van de rechtspersoon, niet op het niveau van een departement of onderzoeksgroep. Hierna wordt naar de aanvrager verwezen als onthaalinstelling.
Een SBO projectvoorstel wordt ingediend door minstens één Vlaams onderzoekscentrum. Dit betekent dat alle Vlaamse universiteiten en hun universitaire ziekenhuizen en alle Vlaamse hogescholen aanvrager kunnen zijn in het SBO-programma. Daarnaast kunnen ook alle andere organisaties die voldoen aan de definitie van een onderzoekscentrum en die gevestigd zijn in het Vlaamse Gewest een SBO project aanvragen.
Verder gelden volgende specifieke randvoorwaarden:
- Het Interuniversitair Instituut voor Micro-Electronica, de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek, het Vlaams Interuniversitair Instituut voor Biotechnologie, het Vlaams Instituut voor de Zee, Flanders’ Make en de Vlaamse wetenschappelijke instellingen met een dotatie van de Vlaamse overheid, dienen een SBO-projectvoorstel in te dienen in samenwerking met minstens één andere Vlaams onderzoekscentrum.
- Een Vlaamse hogeschool dient altijd een SBO-projectvoorstel in, in samenwerking met of minstens na advies van de universiteit binnen de associatie waarmee ze verbonden is. Dit advies omvat een document waarin de universiteit zich akkoord verklaart met de indiening van de projectaanvraag door de hogeschool. Vlaamse hogescholen dienen steeds een projectvoorstel in te dienen in samenwerking met minstens één ander Vlaams onderzoekscentrum.
Art. 5.
Een projectaanvraag kan ingediend worden door een consortium van onthaalinstellingen of door één enkele onthaalinstelling. Ingeval de aanvraag door een consortium wordt ingediend, dan treedt de onthaalinstelling van de hoofdaanvrager op als hoofdonthaalinstelling.
Art. 6.
De onthaalinstelling, of in geval van een consortium de hoofdonthaalinstelling, stelt een promotor aan. De promotor moet werkzaam zijn bij de (hoofd)onthaalinstelling en is verantwoordelijk voor de goede projectuitvoering. De promotor staat ten overstaan van het FWO in als vertegenwoordiger en woordvoerder van het consortium en daarnaast ook voor de coördinatie van de activiteiten van de toegekende projectsteun en verslaggeving over het project. De (hoofd)onthaalinstelling zorgt ervoor dat de promotor voldoende tijd en ervaring heeft om deze taak naar behoren uit te voeren.
Alle onthaalinstellingen dienen de principes van het SBO programma te onderschrijven in de vorm van een intentieverklaring. Indien er meerdere onthaalinstellingen betrokken zijn in het project, zullen alle betrokken onthaalinstellingen, indien het project wordt goedgekeurd, onderling een overeenkomst opstellen die de praktische samenwerking regelt, evenals de onderlinge afspraken inzake de eigendom en valorisatie van de onderzoeksresultaten (zie ook: artikels 21 en 25).
Art. 7.
Niet-Vlaamse onderzoekscentra kunnen opgenomen worden als mede-aanvrager in het consortium. Een voorwaarde is evenwel dat de totale begroting voor niet-Vlaamse onderzoekscentra niet meer dan 20% bedraagt van de totale begroting.
Art. 8.
In een project kan de uitvoering van specifieke uitvoerende deeltaken ook uitbesteed worden aan onderaannemers[2].Onder deze vorm kunnen bedrijven wel deelnemen aan een SBO-project. Het betreft in dat geval steeds routinematige taken, zonder creatieve inbreng. De gecumuleerde bijdrage van onderaannemers dient echter beperkt te blijven tot 30% van de totale begroting.
AANVRAGEN
Art. 9.
De aanvragen om subsidies worden tijdig elektronisch ingediend in het Engels door middel van online ingevulde formulieren. De uiterste indiendatum wordt vermeld op de FWO-website. Alle briefwisseling met het FWO gebeurt via de promotor als verantwoordelijke woordvoerder.
BEGROTING EN SUBSIDIE
Art. 10.
De projectbegroting is vastgelegd op maximaal 500.000 euro per jaar. Indien het project in consortiumverband wordt uitgevoerd, kan de projectbegroting worden verhoogd tot een maximum van 500.000 euro per jaar vermenigvuldigd met het aantal rechtspersonen die als projectaanvrager optreden, op voorwaarde dat de deelprojectbegroting van deze projectaanvragers minimaal 15% van de totale projectbegroting bedraagt. De projectduur bedraagt in principe 4 jaar. Mits motivering kan in een projectvoorstel een kortere uitvoeringstijd worden voorzien, waarbij een projectduur van twee jaar als een minimum dient te worden gehanteerd.
Art. 11.
Voor de opmaak van de projectbegroting worden de regels gevolgd die weergegeven zijn in het kostenmodel, dat beschikbaar is op de website. Alle aanvaardbare kosten zijn reële kosten die verantwoord moeten kunnen worden. Een projectaanvraag is enkel ontvankelijk wanneer ze is opgesteld volgens de modaliteiten die staan beschreven in het kostenmodel.
Art. 12.
Het FWO kent een subsidie toe, vastgesteld als een maximaal bedrag en onder de voorwaarde dat het reglement op een zorgvuldige en ononderbroken wijze wordt nagekomen.
De begunstigde van de subsidie kan door een gemotiveerd en aangetekend schrijven een eind stellen aan de subsidieovereenkomst. Indien er meerdere consortiumpartners zijn, dient dit te geschieden in onderling overleg met de andere betrokkenen.
Het FWO kan de subsidie autonoom opschorten, herzien en terugvorderen onder de voorwaarden en modaliteiten bepaald in artikels 34, 35 en 36.
Art. 13.
De subsidie kan uitsluitend worden aangewend voor de financiering van het project. Elk gebrek hieraan wordt gelijkgesteld met oneigenlijk gebruik van subsidie voor de toepassing van artikels 34, 35 en 36.
Art. 14. (zoals gewijzigd bij beslissing van de raad van bestuur van 18/09/2019)
Positieve saldi van de toegekende personeels- en werkingstoelage kunnen tot maximum twee jaar na de einddatum van de overeenkomst worden aangewend voor het verantwoorden van de kosten zoals bepaald in artikel 11.
ONTVANKELIJKHEID
Art. 15.
Na de indiening gaat het FWO na of de projectaanvragen formeel ontvankelijk zijn aan de hand van de volgende criteria:
1. de projectaanvraag werd ontvangen binnen de tijdslimiet;
2. de projectaanvraag werd opgesteld volgens de vormgeving toegelicht in het FWO e-loket;
3. de aard van de primaire finaliteit van het project (d.i. economisch of maatschappelijk) wordt expliciet vermeld;
4. het onderzoeksconsortium is samengesteld uit onderzoekscentra;
5. het projectvoorstel is voorzien van de nodige verklaringen van de aanvrager(s) en de deelnemende partner(s) van het consortium. Het bevat tevens een rechtsgeldig ondertekende afsprakennota tussen de deelnemende consortiumpartners;
6. er is geen probleem bij de projectindieners op vlak van het voldoen aan overheidsverplichtingen, of het gedrag naar aanleiding van vorige projectvoorstellen.
Art. 16.
Uiterlijk binnen 30 dagen na ontvangst neemt de raad van bestuur van het FWO een beslissing met betrekking tot de (on)ontvankelijkheid van de dossiers. Bij onontvankelijkheid van een projectaanvraag ontvangt de (hoofd)onthaalinstelling hiervan zo snel mogelijk een bericht. De projecten die niet ontvankelijk worden bevonden, nemen niet deel aan de verdere evaluatie- en selectieprocedure.
Het FWO kan contact opnemen met de aanvrager tijdens de ontvankelijkheidsanalyse ter vervollediging van de projectaanvraag. Het FWO kan ook gebruik maken van de gegevens van andere financierende instanties.
EVALUATIE
Het FWO reglement voor interne en externe peer review is van toepassing.Interne en externe peer review
Art. 17.
Onafhankelijk van de evaluatieprocedure kan de raad van bestuur een negatieve beslissing nemen of aanvullende voorwaarden stellen op basis van het niet voldoen aan overige verplichtingen of vergunningen vanwege de overheid of niet-correct gedrag naar aanleiding van vorige aanvragen, inzake informatieverstrekking, inhoudelijke en financiële verplichtingen of verslaggeving.
OVEREENKOMSTEN
Art. 18.
Bij een positieve beslissing door de raad van bestuur, wordt een subsidieovereenkomst opgesteld waarin de contractuele modaliteiten van het project tussen het FWO en de projectaanvragers beschreven worden. De overeenkomst wordt door het FWO opgemaakt. Zowel de hoofdonthaalinstelling als de overige participerende onthaalinstellingen dienen deze overeenkomst te ondertekenen.
Art. 19.
De hoofdverbintenis die wordt aangegaan is een middelenverbintenis. De nodige inspanningen dienen te worden geleverd om met de overeengekomen middelen via onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten de beschreven projectdoelstellingen te bereiken en aan te wenden voor utilisatie in Vlaanderen. Alles dient in het werk te worden gesteld wat redelijkerwijze mag verwacht worden om de projectresultaten te bereiken binnen de voorziene duur van het project.
Art. 20.
Eventuele dierproeven/patiëntenstudies/studies op patiëntenmateriaal binnen het project zullen slechts worden opgestart zodra alle vereiste goedkeuringen vanwege de ethische commissie(s)/regulerende overheden voor de desbetreffende dierproeven/patiëntenstudies/studies op patiëntenmateriaal bekomen werden. Indien wijzigingen worden doorgevoerd aan het protocol voor deze studies die opnieuw een goedkeuring van een ethische commissie/regulerende overheid vereisen, zal het aangepaste protocol slechts worden opgestart zodra deze nieuwe goedkeuringen bekomen werden.
Art. 21.
Indien er meerdere onthaalinstellingen zijn, dienen zij een onderlinge samenwerkingsovereenkomst op te maken. Met het oog op de goedkeuring door het FWO dient deze overeenkomst minimaal en op voldoende wijze de hierna volgende zaken te regelen:
De samenwerkingsovereenkomst bevat een gedetailleerde beschrijving van de te leveren diensten of producten door elk van de leden van het consortium.
In de samenwerkingsovereenkomst wordt een promotor aangeduid. De promotor ziet erop toe dat de bepalingen van de samenwerkingsovereenkomst verenigbaar zijn en blijven met de overeenkomst en haar uitvoeringsmodaliteiten.
De samenwerkingsovereenkomst moet alle voor de samenwerking nuttige bepalingen bevatten en in het bijzonder een regeling bevatten van de onderlinge afspraken betreffende de uitvoering van het project en de valorisatie van de projectresultaten zoals onder meer de overlegmomenten en het eventuele beslissingsproces, de eigendoms- en gebruiksrechten op de projectresultaten, de geheimhouding, de verslaggevingsverplichtingen, een geschillenprocedure, de aansprakelijkheid en schadevergoeding.
De samenwerkingsovereenkomst dient in overeenstemming te zijn met de FWO-overeenkomst en het reglement SBO, in het bijzonder voor wat betreft de bepalingen op vlak van utilisatie/valorisatie van de projectresultaten. Met het oog hierop is deze samenwerkingsovereenkomst aan de goedkeuring van het FWO onderworpen. Zij dient tevens in overeenstemming te zijn met de voorschriften van de decreten en de uitvoerende besluiten betreffende de opdrachten van onderwijs, onderzoek en maatschappelijke dienstverlening van de universiteiten, hogescholen of andere onderzoekscentra. In het kader van internationale subsidieprogramma’s kunnen bijkomende voorwaarden aan de samenwerkingsovereenkomst gesteld worden. Deze worden desgevallend opgenomen in de overeenkomst.
De leden van het projectconsortium dienen de samenwerkingsovereenkomst te bezorgen aan het FWO binnen vier maanden na ontvangst van de getekende overeenkomst met het FWO. Het FWO wordt geacht zijn goedkeuring te hebben gegeven indien het niet reageert binnen 25 werkdagen nadat de samenwerkingsovereenkomst aan het FWO is voorgelegd.
De goedkeuring door het FWO is ook vereist voor wijzigingen aan de samenwerkingsovereenkomst tijdens de uitvoering van de overeenkomst.
Onverminderd de bepaling van artikel 34 kan het FWO de uitbetaling van de subsidie opschorten zolang de samenwerkingsovereenkomst niet aan het FWO werd overgemaakt of goedgekeurd, zelfs indien de hierboven bedoelde termijn van vier maanden nog niet is verstreken.
VOORTGANGS-, EIND- EN VALORISATIEVERSLAG
Art. 22.
Indien het projectvoorstel goedgekeurd wordt, dient regelmatig verslag te worden uitgebracht over de goede uitvoering en voortgang van het project. Omtrent dit aspect is er een afzonderlijk toelichtingsdocument beschikbaar op de website.
Art. 22.1. Betrekken van het FWO bij de begeleidingscommissie, indien van toepassing
Indien een begeleidingscommissie wordt samengesteld, dient jaarlijks een vergadering te worden belegd waarop de leden van de begeleidingscommissie aanwezig zijn. Het FWO dient te worden uitgenodigd op deze bijeenkomst en bij afloop dienen de notulen van de vergadering aan het FWO te worden bezorgd. Deze notulen maken deel uit van de verplichte verslaggeving.
Art. 22.2. Voortgangsverslag en eindverslag
Bij projecten met een duur van drie jaar of meer is een voortgangsverslag vereist na het tweede jaar. Voor elk project wordt, ongeacht de duur, een eindverslag vereist bij het beëindigen van het project.
Art. 22.3. Valorisatieverslag
Aan het FWO dient verslag te worden uitgebracht over de wijze waarop de verplichtingen op het vlak van de valorisatie van de projectresultaten zoals bepaald in artikel 29 worden uitgevoerd. Indien een voortgangsverslag is vereist, dient hierbij ook een valorisatieverslag te worden gevoegd. Bij het beëindigen van het project wordt tevens een valorisatieverslag vereist.
Voor de volledig afgewerkte projecten kan na een periode van 5 jaar na de einddatum van het project, indien het FWO hiernaar vraagt, nog een valorisatieverslag worden opgevraagd.
Art. 22.4. Bijkomende verslaggevingsmodaliteiten
Op expliciete vraag van het FWO kunnen bijkomende verslagen worden opgevraagd op door het FWO te bepalen moment(en). Dergelijke vraag en de vraag naar eventueel bijkomende informatie relevant ter beoordeling van de valorisatie van de projectresultaten dient in de vorm van een opvolgingsverslag te worden beantwoord, uiterlijk binnen 2 maanden nadat de vraag door het FWO werd gesteld. Op basis van deze bijkomende verslagen en de bijkomende informatie stelt het FWO de volledige of gedeeltelijke uitvoering vast van de verplichtingen op het vlak van de valorisatie van de projectresultaten. Desgevallend maakt het FWO toepassing van de artikels 35 en 36 tot herziening en terugvordering van de subsidie.
BETALING – VERANTWOORDING – CONTROLE
Art. 23.
De betaling, rapportering en controle gebeurt volgens de van toepassing zijnde bepalingen van het FWO-reglement inzake de onderzoeksprojecten, in het bijzonder doch niet uitsluitend de bepalingen van hoofdstuk 9,10 en 11.
GEBRUIK VAN DE RESULTATEN
Art. 24.
Het projectconsortium heeft de verplichting om de projectresultaten zo breed mogelijk te benutten voor het bereiken van een maximale toegevoegde waarde. Het projectconsortium moet hiertoe onder meer de projectresultaten verspreiden aan een brede doelgroep via onder meer het organiseren van activiteiten van kennisdiffusie.
Art. 25.
De begunstigde[3] van gesteunde projecten is eigenaar van de onderzoeksresultaten. Bij een consortium van begunstigden is elke begunstigde in principe eigenaar van de resultaten van het uitgevoerde deelproject tenzij anders gestipuleerd in de consortiumovereenkomst. Leden van de begeleidingscommissie noch onderaannemers wiens bijdrage zich per definitie beperkt tot het leveren van goederen of diensten, kunnen eigendomsrechten laten gelden.
In geval de begunstigde een universitaire onderzoeksgroep betreft gelden de bepalingen van artikel IV.48 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013.
In de projectaanvraag dient aangegeven te worden hoe met IPR zal omgegaan worden.
Art. 26.
De onthaalinstelling verwerft de projectresultaten die voortvloeien uit de onderzoeksactiviteiten. De onthaalinstelling verbindt zich ertoe dat bij elke overdracht van de eigendomsrechten en toekenning van gebruiksrechten op de projectresultaten naar bedrijven een vergoeding wordt ontvangen die overeenstemt met de marktprijs voor het gebruik van de betrokken projectresultaten.
De ontvangen vergoeding wordt beschouwd als gelijkwaardig met de marktprijs indien daardoor het volledige economische voordeel van de genoemde rechten op bovenbedoelde projectresultaten wordt genoten, waarbij één van de volgende voorwaarden is vervuld:
a. het bedrag van de vergoeding is vastgesteld via een open, transparante en niet-discriminerende concurrerende verkoopprocedure, of
b. een taxatie van een onafhankelijke deskundige bevestigt dat het bedrag van de vergoeding ten minste gelijk is aan de marktprijs, of
c. het onderzoekscentrum kan, als verkoper, aantonen dat zij daadwerkelijk, op arm’s length-voorwaarden, heeft onderhandeld over de vergoeding, om, rekening houdende met haar statutaire doelstellingen, het maximale economische voordeel binnen te halen op het tijdstip dat het contract werd afgesloten, of
d. in het geval dat de onderlinge afspraken voor de samenwerkende onderneming een ‘right of first refusal’ met betrekking tot genoemde rechten op bovenbedoelde projectresultaten voorzien, het onderzoekscentrum het recht heeft om derden te benaderen met het oog op economisch meer voordelige aanbiedingen zodat de samenwerkende onderneming haar aanbod daaraan moet aanpassen.
Alle inkomsten uit deze activiteiten dienen opnieuw in de primaire activiteiten van het onderzoekscentrum, te weten onderwijs en vrij onderzoek te worden geïnvesteerd, in overeenstemming met artikel IV.48 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013.
Art. 27.
De regeling inzake eigendoms- en gebruiksrechten dient volledig conform te zijn met de Europese regelgeving inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie.
Art. 28.
Bij elke overdracht van eigendomsrechten of toekenning van gebruiksrechten op de projectresultaten dienen alle potentiële gebruikers in de Europese Unie op gelijke en niet-discriminerende wijze te worden behandeld.
Art. 29.
Art. 29.1.
Bij financiering van een project dienen alle inspanningen te worden geleverd die redelijkerwijze mogen worden verwacht in functie van een afdoende bescherming van de projectresultaten en ter vrijwaring van de valorisatie van de projectresultaten.
Art. 29.2.
Bij financiering van een project dienen alle inspanningen te worden geleverd die redelijkerwijze mogen worden verwacht om over een valorisatietermijn van 10 jaar na uitvoering van het project de projectresultaten te valoriseren volgens de opties omschreven in het projectvoorstel zoals goedgekeurd door het FWO en waarop de toekenning van de subsidie gebaseerd is.
In geval van valorisatie van de projectresultaten buiten de Europese Economische Ruimte, verbindt men zich tot het leveren van alle mogelijke inspanningen om ook een significante valorisatie van de projectresultaten te bewerkstellingen in de Europese Economische Ruimte.
Art. 29.3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 30 verbindt men zich ertoe om bij elke overdracht van de eigendomsrechten van of exclusieve licentie op de projectresultaten, inclusief in geval van faling, overname of fusie van de overnemer van de projectresultaten, de nodige maatregelen te nemen om de nakoming van de bedoelde plichten te vrijwaren.
Zo dient te worden erkend dat een gedeeltelijke of gehele overdracht van de eigendomsrechten van de projectresultaten, inclusief in geval van faling, overname of fusie van de overnemer van de projectresultaten, enkel mogelijk is met een gelijktijdige overdracht van de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, in het bijzonder deze op het vlak van de valorisatie van de projectresultaten en rekening houdend met de bepaling van artikel 38 en de vermelde referentiedocumenten.
Behoudens een uitdrukkelijke en schriftelijke andersluidende beslissing van het FWO impliceert dergelijke overdracht van projectresultaten in geval van faling, overname of fusie van de overnemer van de projectresultaten tevens de overdracht van de verplichting tot terugbetaling van de subsidie in geval van een eventuele beslissing tot herziening of terugvordering op basis van artikels 35 en 36.
MELDING – PUBLICATIE
Art. 30.
Naast de reeds elders in het reglement expliciet voorziene meldingsplicht dient men het FWO onmiddellijk bijkomend volgende zaken te melden:
- Elke belangrijke wijziging van het project, die een invloed heeft op de beoogde projectresultaten.
- Elke gebeurtenis of omstandigheid die de realisatie van het project en de beoogde projectresultaten, de ononderbroken en zorgvuldige uitvoering van de overeenkomst en/of de valorisatie van de projectresultaten in gevaar kan brengen. In het bijzonder geldt deze meldingsplicht in geval van fundamentele wijziging in de beheerstructuur, of in de regeling betreffende de eigendom en/of de exploitatie van de projectresultaten, opheffing van de activiteiten, de intentie om een gerechtelijke reorganisatie aan te vragen, faling van een onthaalinstelling of enige andere omstandigheid welke een negatieve uitwerking kan hebben op de financiële situatie van een onthaalinstelling.
- Elke vertraging van de aanvang van de uitvoering van het project met meer dan 4 maanden.
- Elk voorstel tot wijziging in de verdeling van de subsidie tussen de onthaalinstellingen.
- Elke cumulatie met andere overheidssteun in toepassing van het toepasselijke besluit of de toekenning van andere steunvormen voor het project.
- Elke wijziging of vervanging van de promotor.
- Indien men de overeenkomst voortijdig wenst te beëindigen.
Art. 31.
Het FWO behoudt zich het recht voor de verdere uitvoering van de overeenkomst opnieuw te evalueren, in voorkomend geval rekening houdend met de door gedane melding en om vervolgens de gepaste maatregelen inzake de subsidie te nemen, met inbegrip van de toepassing van de artikels 34, 35 en 36 en de subsidie bijgevolg opschorten, herzien en/of terugvorderen.
Art. 32.
Het FWO heeft het recht om volgende gegevens aangaande het project te gebruiken voor publicatie: de naam van de onthaalinstelling, de titel, de startdatum, de duur, de omvang van de subsidie en de naam van de promotor en de copromotoren.
Art. 33.
Elke communicatie, publicatie of publiciteit door de onthaalinstelling en zijn tewerkgestelden, betreffende het project of de projectresultaten zal refereren naar de projectsubsidie van het FWO. Gewone en gebruikelijke reclame, gebruikshandleidingen of -voorschriften en dergelijke vallen niet onder deze bepaling.
OPSCHORTING – HERZIENING – TERUGVORDERING VAN DE SUBSIDIE
Art. 34.
Art. 34.1.
Het FWO schort de uitbetaling van de subsidie op in het geval de voorwaarden en de bepalingen waaronder de subsidie is toegekend niet worden nageleefd. In het bijzonder – doch niet uitsluitend – kan het FWO de subsidie opschorten in volgende gevallen:
- Ingeval de verplichtingen tot melding van informatie, verslaggeving, medewerking aan controle door het FWO en publicaties zoals omschreven in artikels 30, 32, 33 en 22 niet worden nagekomen.
- Ingeval de ingevolge artikel 21 vereiste samenwerkingsovereenkomst niet binnen de 4 maanden na de overmaking van de overeenkomst is voorgelegd aan het FWO of het FWO de voorgelegde samenwerkingsovereenkomst niet goedkeurt.
- In geval van een herevaluatie zoals bedoeld in artikel 31.
- Ingeval het reglement in het algemeen niet wordt nagekomen.
- Ingeval de verplichtingen voortvloeiend uit andere overeenkomsten met het FWO niet of onvoldoende worden nageleefd.
Art. 34.2.
Het FWO communiceert bij een opschorting per aangetekend schrijven over de opschorting van betaling, het tijdstip waarop de opschorting ingaat, de reden van opschorting en de termijn waarbinnen de tekortkoming in de naleving van het reglement alsnog kan worden rechtgezet. De termijn van opschorting bedraagt in principe maximaal 4 maanden, tenzij het FWO een andere termijn vastlegt. Na verloop van de termijn van opschorting kan het FWO de subsidie herzien en terugvorderen in toepassing van artikel 35, respectievelijk artikel 36 of overeenkomstig artikel 31 van dit reglement bijkomende voorwaarden opleggen.
Art. 35.
Art. 35.1.
Het FWO behoudt zich het recht voor op elk moment in de uitvoering van de overeenkomst de subsidie geheel of gedeeltelijk te herzien wanneer hiertoe gegronde redenen zijn, zonder afbreuk te doen aan de eigendomsrechten op de projectresultaten. In het bijzonder – doch niet uitsluitend – kan het FWO de subsidie herzien in volgende gevallen:
- Wanneer men de voorwaarden en de bepalingen en voorwaarden waaronder de subsidie is toegekend niet naleeft.
- Ingeval men zijn verplichtingen tot melding van informatie, verslaggeving, medewerking aan controle door het FWO en publicaties zoals omschreven in artikels 30, 32, 33 en 22 niet nakomt.
- Bij oneigenlijk gebruik van de subsidie of van daartoe betaalde sommen.
- Wanneer men overeenkomstig artikel 22 geen daadwerkelijk gemaakte kosten kan voorleggen of deze door het FWO niet kunnen worden goedgekeurd.
- Wanneer men met het oog op de subsidie of enig ander aan de overeenkomst verbonden voordeel, onjuiste of onvolledige verklaringen heeft afgelegd.
- In geval van cumulatie met andere steun zoals bedoeld in het toepasselijke besluit.
- Ingeval de verplichtingen voortvloeiend uit deze en/of andere overeenkomsten met het FWO niet of onvoldoende worden nageleefd.
- Bij voortijdige beëindiging, onder meer wegens technische of economische redenen.
Art. 35.2.
Na een formele ingebrekestelling door het FWO via een aangetekend schrijven om alsnog uitvoering van de betrokken verplichting te bekomen, beslist het FWO tot de herziening van de subsidie. Deze beslissing wordt bezorgd bij aangetekend schrijven en minstens een maand na de formele ingebrekestelling.
Art. 35.3.
Bij herziening van de subsidie zal het FWO, na onderzoek van de gegrondheid en de onoverkomelijkheid van de aangehaalde redenen, de grootte van de subsidie vaststellen in functie van de kosten die effectief betaald of gemaakt zijn op de datum van ontvangst van het aangetekend schrijven dat de beslissing omtrent de herziening van de subsidie meedeelt, evenals van de kosten die tot op de datum van die ontvangst als verplichtingen regelmatig zijn aangegaan, en van de eventuele opzegvergoedingen van het personeel, dat specifiek aangeworven werd voor de uitvoering van het project. Vanaf de ontvangst van het aangetekend schrijven van het FWO met de beslissing de subsidie te herzien, wordt men geacht onverwijld alle noodzakelijke maatregelen treffen om de financiële gevolgen van de aangegane verplichtingen en opzegvergoedingen te minimaliseren.
Art. 35.4.
Buiten de uitzonderingen vermeld in de tweede alinea van dit artikel kan in principe beroep worden aangetekend tegen elke beslissing van het FWO tot herziening van de subsidie. Dergelijk beroep is echter niet mogelijk ingeval het FWO beslist tot herziening van de subsidie op grond van formele vaststellingen door het FWO zoals onder meer het niet tijdig indienen van verslaggeving.
Beroep aantekenen kan middels een aangetekend schrijven gericht aan het FWO binnen een termijn van 30 werkdagen na de betekening van de betrokken beslissing van het FWO. Dit schrijven dient minstens de gegronde objectiveerbare redenen te bevatten die worden aangebracht tegen de beslissing tot herziening. Het FWO behandelt het beroep binnen een termijn van 45 kalenderdagen, waarna de raad van bestuur van het FWO een nieuwe beslissing kan nemen.
Art. 36.
Art. 36.1.
Zonder afbreuk te doen aan de eigendomsrechten op de projectresultaten vordert het FWO de subsidie terug in volgende gevallen:
- Ingeval van het FWO sommen werden ontvangen die niet verschuldigd waren.
- In geval van herziening van de subsidie overeenkomstig artikel 35 voor die sommen van de subsidie die op het moment van de herziening reeds waren uitbetaald.
Art. 36.2.
Het FWO maakt de beslissing tot terugvordering bekend in een aangetekend schrijven en stelt de onthaalinstelling hiertoe formeel in gebreke. Bij niet-betaling binnen de in het schrijven gestelde periode zal een verwijlinterest verschuldigd zijn over de periode vanaf het verzoek tot betaling tot op de dag van de effectieve betaling met een interestvoet die twee procent hoger zal zijn dan de wettelijke interestvoet die op het ogenblik van de formele ingebrekestelling van toepassing is.
WETENSCHAPPELIJKE INTEGRITEIT
Art. 37.
Het FWO waakt over de wetenschappelijke integriteit vanaf het moment waarop onderzoeksfinanciering wordt aangevraagd tot de uitvoering van het onderzoek en de publicatie van de onderzoeksresultaten. Daarom zijn onderzoekers die beroep doen op de ondersteuning van het FWO, alsook hun onthaalinstellingen, (co)promotoren en andere bij het FWO-onderzoek betrokken medewerkers, te allen tijde verplicht de wetenschappelijke integriteit in acht te nemen.
Elementaire gedragsregels in dat verband, vastgelegd in de Ethische Code voor wetenschappelijk onderzoek in België en de ‘European Code of Conduct for Research Integrity’, zijn van toepassing. Beide documenten maken deel uit van dit reglement en zijn te vinden op de website van het FWO. Het FWO gaat ervan uit dat elke onderzoeker van bij de indiening van een projectaanvraag kennis heeft genomen van deze codes en zich ertoe verbindt hun bepalingen te zullen volgen in alle stadia van het voorgestelde onderzoek. Dat geldt ook voor hun onthaalinstellingen, (co)promotoren en bij het FWO-onderzoek betrokken medewerkers voor wie zij mede verantwoordelijkheid dragen. Bij twijfel over de toepasselijkheid of de wijze van toepassing van een bepaling zal de gastinstelling en/of de onderzoeker die verantwoordelijk is voor het project contact opnemen met de FWO-administratie met het oog op verduidelijking en het maken van concrete afspraken daarover.
Projecten in het domein van “Innovatie in de landbouw- en voedingssector”
(zoals toegevoegd bij beslissing door de raad van bestuur van 27/09/2023)
Art. 38.
§1. Het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek – Vlaanderen (FWO) verleent krachtens artikel 18, §3. Van het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid en het besluit van de Vlaamse regering van 29 september 2023 tot vaststelling van de regels voor de thematische oproep voor onderzoeksprojecten bij het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen (FWO) een toelage ter financiering van projecten in het domein van “Innovatie in de landbouw- en voedingssector”.
§2. Een onderzoeksproject binnen de thematische oproep “Innovatie in de landbouw- en voedingssector” betreft vernieuwend strategisch basisonderzoek dat in geval van wetenschappelijk succes een vooruitzicht biedt voor latere economische of maatschappelijke toepassingen (in de vorm van een nieuwe generatie van producten, processen en/of diensten). Het wetenschappelijk onderzoek wordt verwacht praktische oplossingen of beleidsondersteuning te kunnen bieden ter ondersteuning van de transformatie van en innovatie binnen de landbouw- en voedingssector, onder meer op vlak van rendabiliteit, milieudruk, klimaat, agro-ecologie, korte keten, biodiversiteit en schaalverandering.
§3. Behoudens en onverminderd de specifieke bepalingen in dit artikel is het integrale reglement strategisch basisonderzoek ook van toepassing op de onderzoeksprojecten “Innovatie in de landbouw- en voedingssector”.
§4. Betreffende de onderzoeksprojecten “Innovatie in de landbouw- en voedingssector” zijn specifieke bepalingen van toepassing met betrekking tot de volgende artikels van het SBO-reglement:
- Artikel 4:
- De specifieke randvoorwaarden zijn niet van toepassing.
- Een projectvoorstel kan worden ingediend door een promotor verbonden aan een van de vijf universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap of een promotor verbonden aan een Vlaams onderzoekscentrum (bv. VITO, VIB, IMEC, VLIZ, Vlaamse wetenschappelijke instellingen met een dotatie van de overheid, …).
- Naast deze instellingen kunnen niet-Vlaamse onderzoekscentra als partner deelnemen aan het consortium voor maximaal 20% van het budget mits motivatie dat de inbreng van deze partner noodzakelijk is voor de goede uitvoering van het project en om de utilisatiedoelstellingen van het project te bereiken.
- Iedere aanvragende rechtspersoon voldoet aan de definitie van onderzoekscentrum (een organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als vermeld in artikel 2, punt 83 van de verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014). De aanvragen worden niet gescheiden op basis van de anciënniteit van de (co)promotor(en).
- Punt 3 van artikel 15 is niet van toepassing.
SLOTBEPALINGEN
Art. 39. (zoals gewijzigd bij beslissing door de raad van bestuur van 27/09/2023)
Een overeenkomst afgesloten in het kader van dit reglement wordt door het FWO ten persoonlijke titel aangegaan. De rechten en verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst kunnen derhalve onder geen enkele vorm worden overgedragen zonder het voorafgaandelijk schriftelijk akkoord van het FWO. Deze onoverdraagbaarheid geldt eveneens in geval van overdracht onder algemene titel, zoals bij fusie, splitsing, of overname. Uitbesteding van gesubsidieerde activiteiten is evenwel mogelijk indien dit als zodanig in de overeenkomst is voorzien. Onvoorziene uitbesteding van activiteiten of andere verschuivingen van kosten tussen de leden van het consortium kunnen enkel mits naleving van de contractuele verplichtingen van de onthaalinstellingen in het bijzonder deze betreffende meldings- en verslaggevingsverplichtingen. Indien de onthaalinstelling onder het toepassingsgebied van de regelgeving betreffende de overheidsopdrachten valt, dient deze regelgeving bij uitbesteding van activiteiten strikt te worden gerespecteerd.
Art. 40.
Voor alle gevallen die bij dit reglement niet zouden zijn voorzien, wordt er verwezen naar de jurisprudentie van het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen.
[1] Een onderzoekscentrum is een entiteit (zoals universiteiten of onderzoeksinstellingen, agentschappen voor technologieoverdracht, innovatie-intermediairs, entiteiten voor fysieke of virtuele onderzoeksgerichte samenwerking), ongeacht haar rechtsvorm (publiek- of privaatrechtelijke organisatie) of financieringswijze, die zich in hoofdzaak bezighoudt met het onafhankelijk verrichten van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, en met het breed verspreiden van de resultaten van die activiteiten door middel van onderwijs, publicaties of kennisoverdracht. Wanneer dit soort entiteit ook economische activiteiten uitoefent, moet met betrekking tot de financiering, de kosten en de inkomsten van die economische activiteiten een gescheiden boekhouding worden gevoerd. Ondernemingen die een beslissende invloed over dit soort entiteit kunnen uitoefenen in hun hoedanigheid van bijvoorbeeld aandeelhouder of lid van de organisatie, mogen geen preferente toegang tot de onderzoekscapaciteit van deze entiteit of tot de door haar verkregen onderzoeksresultaten genieten (definitie van een organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als vermeld in artikel 2, punt 83 van de verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014).
[2] Een onderaannemer is een derde, door de aanvragers voorzien om in hun opdracht specifieke uitvoerende projectactiviteiten te realiseren, en die niet de hoedanigheid heeft van aanvrager.
[3] Een begunstigde wordt gedefinieerd als een onderzoekscentrum aan wie onderzoeksgelden vanwege het FWO toekomen.